Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de box 3-heffing in de jaren 2014 en 2015 niet in strijd is met art. 1 EP EVRM. De rechtbank verwijst daarbij naar haar uitspraak inzake het jaar 2013.

X heeft € 472.000 op zijn bank- en spaarrekeningen staan. Hierover is hij € 5546 (2014) en € 4879 aan vermogensrendementsheffing verschuldigd. X is van mening dat de vermogensrendementsheffing in strijd is met art. 1 EP EVRM.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de box 3-heffing in de jaren 2014 en 2015 niet in strijd is met art. 1 EP EVRM. De rechtbank verwijst daarbij naar haar uitspraak inzake het jaar 2013 (11 januari 2017, nr. 16/636 [V-N 2017/14.2.3]). Verder is de rechtbank van mening dat er ook geen sprake is van een individuele en buitensporige last. Volgens de rechtbank laat de last zich in het geval van X namelijk niet sterker voelen dan in het algemeen. Dat bij X het werkelijke rendement op het vermogen dat tot de rendementsgrondslag is gerekend, substantieel lager is dan het forfaitaire rendement van 4%, waardoor de box 3-heffing ten opzichte van dat werkelijke rendement hoog uitvalt, is daarbij niet van belang. Ook wijst de rechtbank er nog op dat X beschikt over een eigen woning waarover totaal geen IB wordt geheven.